De geschiedenis van de Europese Sociaaldemocratie

Op 31 juli 1914 werd Jean Jaurès in Parijs, doodgeschoten. Hij was de leider van de Franse sociaaldemocratische partij.

Hij werd vermoord omdat hij wilde voorkomen dat de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Hij had contact gezocht met de Partijgenoten in Duitsland en de arbeiders opgeroepen om te gaan staken tegen de mobilisaties.

Zijn dood bleek een keerpunt. Een dag later, op 1 augustus 1914, brak de Oorlog uit. Het internationaal arbeidersverzet tegen de oorlog was gebroken. De rijen werden niet doorbroken. Nationalisme won het van internationale solidariteit. In Duitsland stemde de hele SPD, op dat moment de grootste partij in het parlement, voor de oorlogskredieten. Alleen het lid Karl Liebknecht stemde tegen.

De Eerste Wereldoorlog was op zichzelf een keerpunt, een waterscheiding in de Europese geschiedenis, ook voor de sociaaldemocraten.

Tot aan 1914 had het socialisme een traag doch gestage opmars doorgemaakt. Het was ontstaan in de 19e eeuw uit verschillende arbeidersbewegingen. Het vond, net als het liberalisme, zijn wortels in de Franse Revolutie en groeide gestaag door de uitbuiting die de Industriële Revolutie teweeg bracht.

Dankzij technologische vooruitgang vindt de Industriële Revolutie plaats, maar deze brengt ook diepe sociale ellende. In Nederland zag de liberaal Thorbecke dat probleem waar, maar zag geen oplossing. Thorbecke vernieuwde met zijn grondwet de Nederlandse politiek maar stond met lege handen tegenover de ‘sociale kwestie’.  ‘Wie vindt den toon waarin deze dissonant zich oplost?’ vroeg hij zich enigszins vertwijfeld af.

Wat in Nederland gebeurde, vond eerder en op grotere schaal plaats in onze buurlanden. Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, België en vooral natuurlijk in Duitsland. De ‘sociale kwestie’ speelde overal.

Duitsland, pas in 1870 een eenheid geworden, kende een sterke socialistische partij, de  Sozialdemokratische Partei Deutschlands. Deze werd in 1878 verboden door Rijkskanselier Bismarck. Alle symbolen van de sociaaldemocraten werden verboden maar daar werd creatief de hand mee gelicht. Rode veters, rode linten in de knoopsgaten, rode kousen en vooral een rode roos werden symbool voor de sociaaldemocraten.

Bismarcks verbod werkte niet. De Partij bleef gestaag groeien. Ten einde raad voerde Bismarck daarom sociale hervormingen door. Zo kreeg Duitsland eind 19e eeuw al een algemeen ouderdomspensioen, arbeidsongevallen-verzekering en een ziekenfonds om de socialisten de wind uit de zielen te nemen. Het hield de groei van de sociaaldemocratie niet tegen maar versterkte juist het idee dat er wat te halen viel. In 1891 werd het verbod op de SDP opgeheven.

Deze sociale hervormingen legden de basis voor de moderne welvaartstaat. Een combinatie van een sociale markteconomie met een sterke democratische overheid zoals we die nu in Europa kennen.

Deze sociale hervormingen leidden tot verdeling binnen de socialistische beweging. Grofweg vormden zich drie stromingen:

  1. De anarchisten die de staat als instrument van onderdrukking zagen en niet als drager voor hervormingen.
    De anarchisten zijn, behalve in Spanje, in de loop van de 20e eeuw gemarginaliseerd. Onder meer omdat ze zich, uit de aard der dingen, altijd slecht organiseerden.
  2. De revolutionair socialisten, die we nu communisten noemen, die niets in de weg van democratische hervormingen zagen maar, in lijn met Marx, het socialisme pas na een gewelddadige omwenteling mogelijk achtten. Het Kapitaal moest veroverd worden en compromissen sluiten met de vijand zou de revolutionaire omwenteling alleen maar uitstellen.
  3. De reformisten, wat wij nu vol overtuiging de sociaaldemocraten noemen, die bij voorkeur via democratische weg, stap voor stap, een rechtvaardige wereld dichterbij brengen. De ‘revolutie’ wordt (werd) misschien niet altijd helemaal uit gesloten maar de grote voorkeur ligt bij geweldloze hervormingen.

In de 21e eeuw zijn de Europese sociaaldemocraten, verenigd in de PES (Partij van Europese sociaaldemocraten), voorstanders van een sociale markteconomie, parlementaire democratie en een sterke Europese Unie.

Er is al heel veel bereikt op dat gebied maar we zijn er nog niet; terug naar de geschiedenis.

De eerste wereldoorlog bracht dus niet die solidariteit onder de Europese volkeren waar de socialisten op hoopten. De sociaaldemocraten profiteerden wel van de invoering van het algemeen kiesrecht en het faillissement van de oude machtsstructuren. Na de oorlog veroverden ze de macht in een aantal landen via de stembus. Duitsland en Oostenrijk in 1919, Tsjechoslowakije in 1920, het VK en de Scandinavische landen in de jaren twintig. Niet alleen in staten maar vaak ook in steden konden de sociaaldemocraten hun stempel op de politiek drukken, zoals bijvoorbeeld in Wenen en Amsterdam.

Een groot aantal sociaaldemocratische idealen kon in deze periode gerealiseerd worden:

  • Invoering van het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen
  • De achturige werkdag
  • Kosteloos en verplicht onderwijs
  • Algemeen ouderdomspensioen
  • Vakbondsrechten
  • Universele gezondheidszorg
  • Betaalde vakanties (Het ‘Front Populair’, onder leiding van SFIO leider Léon Blum, introduceerde in 1936 de betaalde zomervakantie)

Tegelijkertijd  verloren de sociaaldemocraten ook aan invloed.  Ze veroverden weliswaar macht via de parlementen maar kregen geduchte concurrentie van de communisten.

Lenin had met zijn communisten in november 1917 op gewelddadige wijze de macht veroverd. Niet op de Tsaar, want die was al afgezet maar op het overgangsregime. Met zijn leuze voor brood, land en vrede nam hij duidelijk stelling tegen de oorlog en verketterde hij de rest van links.

In de chaos na de oorlog hoopten of vreesden velen dat de Russische revolutie het begin van de wereldrevolutie zou zijn.  

In Hongarije en Duitsland braken communistische revoluties uit. In beide gevallen werden deze onderdrukt door de sociaaldemocraten in samenwerking met conservatieve krachten. Het zou de samenwerking tussen de communisten en sociaaldemocraten sterk bemoeilijken. Stalin verbood jarenlang de samenwerking met de ‘sociaalfascisten’.

Tegelijkertijd was de rechtse reactie tegen de opkomst van links ook heel groot. Overal in Europa waren er groepen die links de schuld gaven dat zij de oorlog hadden verloren of er niet genoeg aan hadden overgehouden. De angst voor een revolutie werd er ook goed in gehouden. De zwakke, nieuwe democratieën werden in een groot deel van Europa al snel vervangen door autoritaire regimes. Het eerst in 1923 in Italië door de fascisten van Mussolini. Hun eerste openlijke moord was op Giacomo Matteoti, de leider van de Italiaanse sociaaldemocraten.

In 1929 brak er een zeer zware wereldwijde economische crisis uit door onverantwoorde investeringen in de Verenigde Staten. Die crisis werd nog versterkt door economisch nationalisme en laizes-faire liberalisme[1]. Het versterkte extremen waardoor er in nog meer Europese landen rechts-nationalistische regimes aan de macht kwamen, waaronder natuurlijk Hitler in 1933.

Spanje had midden jaren dertig, net als Frankrijk, een zogenaamde Volksfront regering gekregen. Een bonte coalitie van sociaaldemocraten, progressieve liberalen en anarchisten probeerde het land te regeren. Toen de rechts-nationalistische generaal Franco een opstand begon brak er een burgeroorlog uit. Fascistisch Italië en Duitsland steunden Franco direct uitgebreid. Frankrijk aarzelde omdat het zich niet met een buurland wilde bemoeien. Stalin steunde de communisten, vooral  met uitmoorden van de linkse medestanders. Franco won ten koste van miljoenen slachtoffers. Het zou één van de opmaten zijn naar de Tweede Wereldoorlog.

Na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog was er van links tot rechts in Europa een breed besef dat er moest worden samengewerkt om de vrede te handhaven. Bovendien was het economisch liberalisme en nationalisme door de crisis van de jaren dertig in een slechte reuk komen te staan. De staat moest ordenend optreden om een nieuwe crisis te voorkomen.

Helaas was de helft van Europa veroverd door de Sovjet-Unie. Stalin maakte van de Oost-Europese landen vazalstaten, als laatste van Tsjechoslowakije waar de machtige sociaaldemocratische CSSD in 1948 gedwongen in de Communistische partij opging.

De Europese sociaaldemocraten in het Westen hadden het tij mee. Ze konden zich duidelijk onderscheiden van de communisten -wat ze ook met verve deden, velen verdedigden de samenwerking met Amerikanen in de NAVO.

Het betekende overigens niet dat ze overal aan de macht kwamen. Veel conservatieve partijen die voor en in de oorlog met de fascisten hadden geheuld, hergroepeerden zich onder de naam ‘christendemocraten’ en adopteerden min of meer een sociale markteconomie. Dat gebeurde onder andere in Oostenrijk, Italië en Duitsland.

Duitsland bouwde na de oorlog een economisch zeer sterke welvaartstaat op waaraan veel landen zich optrokken.

Duitsland besefte maar al te goed dat het deel moest uitmaken van een groter geheel voor zijn veiligheid en welvaart. Het sloot zich daarom aan bij de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, een economisch samenwerkingsverband dat zo succesvol was dat het zou uitgroeien tot de Europese Unie. Dat was ook de bedoeling van de oprichters.  Dat idee voor een federaal Europa kwam van de Britse premier Winston Churchill

Churchill zag het Verenigd Koninkrijk overigens niet als onderdeel van dat federale Europa. Hij meende dat de Britten eeuwig hun eigen Empire zouden leiden. Dat bleek een vergissing. De sociaaldemocraat Attlee veroverde in 1945 de macht op Churchill. Hij voerde niet alleen kosteloze ziekenzorg in, maar begon ook met de dekolonisatie, om te beginnen met de onafhankelijkheid van India. Hoe onvermijdelijk ook, het ontmantelen van het koloniaal rijk was zeer moeizaam.

Meer landen hadden het moeilijk met de ontmanteling van hun rijk, en de linkse partijen die daarmee worstelden werden vaak door hun tegenstanders als verraders weggezet. Dat gebeurde bijvoorbeeld in Frankrijk maar ook in Nederland. De VVD is een afsplitsing van de PvdA van mensen die zich verzetten tegen de onafhankelijkheid van Indonesië.

De jaren vijftig brachten een gestage opbouw van de economische welvaart in West-Europa. De angst voor het communisme zorgde er bovendien voor dat de welvaart ook goed verdeeld werd. Materiele welvaart alleen maakt nog niet gelukkig.

De paternalistische structuren en scheve machtsverhoudingen waren nog steeds op hun plaats ondanks het feit dat de meeste landen in West-Europa democratisch waren. In de jaren zestig groeide het verzet daartegen. De jeugd eiste de macht op. Oude vormen en gedachten kwamen tot hun einde. Het zorgde voor een ruk naar links waar de sociaaldemocraten van profiteerden, al hadden veel sociaaldemocratische partijen in Europa zelf ook moeite met het afschudden van hun autoritaire structuren. Portugal, Spanje en Griekenland schudden als gevolg van deze ontwikkelingen hun rechtse dictaturen af.

Drie ontwikkelingen uit de jaren zestig zijn ook van groot belang voor de Europese sociaaldemocratie:

  1. Het besef dat er milieugrenzen zijn aan de economische groei
  2. De opkomst van de (arbeids-)migratie
  3. De opkomst van het feminisme

Den Uyl beloofde iedere arbeider zijn eigen autootje in 1963. Als minister-president in 1973 tijdens de oliecrisis besefte hij dat dit niet meer wenselijk was. De vraag hoe schaarse middelen eerlijk verdeeld worden is nog altijd actueel. Bovendien kregen de sociaaldemocraten door deze ontwikkelingen electoraal concurrentie van de single issue groene partijen, met name bij de hoger opgeleiden.

De migratie naar West-Europa nam sterk toe sinds de jaren zestig. Dat was deels het gevolg van de dekolonisatie, deels het gevolg van de sterk verbeterde transportmogelijkheden maar voor een groot deel ook door werving van arbeidsmigranten. Werkgevers en economisch liberale partijen maakten zich zorgen over het tekort aan arbeidskrachten en de toegenomen macht van de werknemers. Om dat te bestrijden gingen ze arbeidskrachten werven in het buitenland. Eerst binnen Europa maar al snel daarbuiten, zoals in Marokko en Anatolië. Ze hoopten dat de culturele verschillen tussen hen ervoor zouden zorgen dat deze zich minder makkelijk zouden organiseren met de andere werknemers.
Die opzet is in zekere zin geslaagd. Alle angst voor bijvoorbeeld ‘islamisering’ vindt zijn oorsprong in dit beleid. Aan de andere kant hebben vakbonden en sociaaldemocraten hun best gedaan om deze nieuwe arbeiders te integreren.  De sociaaldemocraten zijn daarmee ook de partijen voor migranten geworden. Aan de ene kant maakte ze dat kwetsbaar voor culturele verschillen. Aan de andere kant zijn ze meer dan andere partijen een afspiegeling van de moderne samenleving.

Hetzelfde geldt in zekere mate voor het feminisme. Sociaaldemocratische partijen zijn de partijen met de meeste vrouwelijke leden. Dat is al van oudsher zo. Het besef dat vrouwenrechten  mensenrechten zijn, is diep verankerd in de sociaaldemocratie. Aan de andere kant zijn er ook altijd geluiden dat de vrouwenstrijd afleidt van de ‘werkelijke’ strijd. Vrouwelijke leiders van sociaaldemocratische partijen in Europa zijn schaars.

Sinds de jaren zeventig was er een ontwikkeling die de sociale markteconomie bedreigde en daarmee ook de sociaaldemocratie. Een sterk door de overheid en aan de overheid verwante organisaties geleide economie bleek niet goed in te kunnen spelen op de dynamiek van de internationale economie. In het Communistisch Manifest werd al geconcludeerd dat niemand zich kon onttrekken aan het kapitalisme. Dat bleek te gelden voor de staatseconomieën in het Oostblok en ook voor de sociale markteconomieën van het Westen. De economische groei stagneerde en de werkgelegenheid trok weg. De ideologische voorstanders van deze ontwikkeling, de neo-liberalen, wonnen aan invloed met als grootste uitwas Thatcher in Groot- Brittannië. Het drong de sociaaldemocraten ideologisch in het defensief. Nog steeds zijn de sociaaldemocraten bezig met formuleren van het antwoord op die uitdaging . Hoe kunnen we bestaanszekerheid bieden in een dynamische maatschappij?

De stagnatie van de landen in het Oostblok sinds de jaren zestig, zowel economisch als ideologisch, leidde uiteindelijk tot de val van de Muur. De Sovjet-Unie dekoloniseerde en gaf Oost-Europa zijn vrijheid terug. Enerzijds zorgde dat voor de terugkeer van de sociaaldemocraten in Oost Europa, anderzijds zorgde dat voor het opheffen van oude tegenstellingen in het Westen. Iedereen schudde zijn ideologische veren af en leek op een meer pragmatische manier met elkaar om te gaan. In Italië ging Links mee regeren, in Nederland de VVD met de PvdA en in het VK kwam Tony Blair aan de macht die ver weg stond van het Labour van de jaren tachtig.

Het zou niet het eind van de geschiedenis brengen. Midden jaren negentig brak de Joegoslavische burgeroorlog uit. Mede ook door het wegvallen van de grenzen in het oosten kwamen er plots heel veel vluchtelingen. Het stelde de solidariteit op de proef en zette de culturele verschillen weer op de voorgrond. Mede hierdoor kwam er ruimte voor allerlei populisten. Deze ontwikkelingen werden nog versterkt door de aanslagen op 11 september 2001.

Europa was ondertussen ‘best belangrijk’ geworden. Sinds 1979 mogen we stemmen voor het Europees Parlement, waarbinnen het altijd strijd is of de PES of de Europese Volkspartij, de samenwerkende christendemocraten, het grootste zal worden. Veel belangrijker nog dan het Parlement is het verdrag van Maastricht geweest. De Europese Economische Gemeenschap besloot verder te integreren tot de Europese Unie met onder andere een gemeenschappelijke munt. Helaas was die integratie veel minder vergaand dan zou moeten om van Europa een sociale markteconomie te kunnen maken met een sterke democratische overheid. De grote landen van Europa hielden dit op dat moment, onder leiding van rechtse partijen, tegen.

De sociaaldemocraten begonnen in Europa sterk aan de 21e eeuw maar zijn nu aanzienlijk verzwakt, hoewel het dieptepunt wel voorbij lijkt. Het verwijt wat daarbij vaak klinkt, is dat de sociaaldemocraten te veel hebben meegedaan met het neoliberalisme. Daar kun je over twisten maar het feit is dat de sociaaldemocraten het juist vaak heel goed hebben gedaan met een centrum-linkse derde weg koers. Het probleem lijkt eerder in een versplintering van het politieke landschap te liggen en de nadruk op culturele verschillen. Dit wordt mede veroorzaakt door de sociale media die de verschillen tussen mensen graag uitvergroten omdat hun verdienmodel daarop is gebaseerd. Dat maakt het voor partijen die een brede coalitie, gebaseerd op economische solidariteit, voorstaan minder eenvoudig.

Minder eenvoudig of niet, de Europese sociaaldemocraten moeten aan de slag. De meeste Europeanen hebben behoefte aan een sociale markteconomie die je de kans geeft om op een ontspannen manier je brood te verdienen. Ze willen een democratie waarin alle verschillende mensen zicht thuis kunnen voelen, en hebben dus behoefte aan een sterke Europese Unie die ze beschermt tegen de Rusland en China maar ook tegen de macht van Facebook en Google.

We hebben een wereld te winnen.


[1] Zie de overeenkomsten met de crisis van 2008